Alexander Calder, Beweegbare Plastiek
Alexander Calder, Beweegbare Plastiek
Vanaf omstreeks 1930 tot aan het einde van zijn leven experimenteert Alexander Calder (1898-1976) met de mobiles (en immobiele varianten, stabiles genaamd), waarmee hij wereldwijd grote bekendheid verwerft. Aanvankelijk worden de mobiles aangedreven door kleine motortjes waardoor ze op machines lijken, maar na een aantal jaar gebruikt Calder deze niet meer. Waar hij voorheen de controle heeft over de bewegingen, geeft hij deze nu uit handen. Vanaf halverwege de jaren dertig worden sommige mobiles buiten geplaatst waardoor hun hoedanigheid bepaald wordt door de weersomstandigheden.
Beweegbare Plastiek is om een aantal redenen voor veel bezoekers waarschijnlijk een vreemde eend in de bijt tijdens Sonsbeek ’52.[1] Allereerst wijkt het werk natuurlijk sterk af van alle andere sculpturen omdat het kan bewegen. Verder is het gemaakt van ijzer, een materiaal dat toen heel ongebruikelijk is en vooral geassocieerd wordt met industrie. Vanwege de materiaalkeuze wordt de mogelijkheid voor een esthetische waardering van het object ter discussie gesteld. Ook vanwege de abstracte vormgeving valt het werk uit de toon. In tegenstelling tot de andere werken, die allemaal massief zijn en bestaan uit één vorm, is Beweegbare plastiek gemaakt met relatief lichte en losse onderdelen. Het werk heeft bovendien geen vooraanzicht en het is dus aan de beschouwer zelf om het beste standpunt te kiezen. Het werk lijkt hiermee een van de fundamentele eigenschappen van de andere sculpturen te ondermijnen.
De mobile lijkt ook het belang van vakmanschap af te wijzen, hetgeen destijds belangrijk is voor de waardering van beeldhouwwerken. Wanneer een beeld in staat is om de beschouwer te beroeren, om vervolgens als mooi of goed te worden bestempeld, dan brengt men dit bijna automatisch in verband met het vakmanschap van de maker. Bij Beweegbare plastiek lijkt het te gaan om een ander soort vakmanschap.
De bekende filosoof Jean-Paul Sartre bewonderde Calders mobiles vanwege hun vreemde vormgeving en onvoorspelbare ‘gedrag.’ De ‘lyrische uitvindingen,’ zoals Sartre ze omschrijft, symboliseren volgens hem het onvoorspelbare karakter van de natuur; ze demonstreren de diepere waarheid die aan de natuur ten grondslag ligt.[2] Bewegende plastiek herinnert aan de doelstelling die staat beschreven in de tentoonstellingscatalogus van Sonsbeek ’52, te weten ‘een harmonieuze vereniging tussen kunst en natuur.’[3]
[1] Het jaartal van het werk is onbekend.
[2] J.P. Sartre, ‘Les Mobiles de Calder,’ Alexander Calder: Mobiles, Stabiles, Constellations, ten. cat. Parijs (Galerie Louis Carré), 1946, pp. 9-19.
[3] Ten. cat. Arnhem (Sonsbeek ’52) [geen paginanummers].